De basistechniek van de onderhandse opslag betreft de volgende 8 punten.
Het is van groot belang dat de opslager de tijd neemt om zich goed te concentreren voor elke opslag. Hij moet zich gaan bezinnen over de wijze waarop hij van plan is de bal in het perk te plaatsen. Veel opslagers laten de bal een aantal malen in de hand rollen en kijken goed naar het perk (opstelling).
De opslager moet er voor zorgen precies met zijn aanloop uit te komen, zonder tussentijdse pas-correcties. Een vaste aanlooplengte van 4 of 6 passen is aan te bevelen. De aanloop moet recht zijn. Een rechshandige speler begint de aanloop met links (linkshandige speler : rechts). De aanloop van 4 of 6 passen wordt afgesloten met de 3-pas. De 3-pas is voor een rechtshandige speler links-rechts-links, waarbij de pas rechts een aansluitpas is (linkshandige speler : rechts-links-rechts, pas links is aansluitpas). Het eigenlijke opslaan van de bal vindt plaats tijdens de bovengenoemde 3-pas.
De opgooi vindt plaats vlak voor, tijdens en na de aansluitpas. De opgooi moet plaatsvinden in het zogenaamde sagitale vlak. Het sagitale vlak is het vlak waarin de opslagarm zwaait. Wanneer de opgooi niet plaatsvindt in het sagitale vlak, dan zien we een zijwaartse slagbeweging (het zgn. “maaien”).
De buigactie van het lichaam zorgt ervoor dat de slagarm nog verder naar achteren kan worden gebracht. De strekactie zorgt er vervolgens voor dat er een aantal dingen gebeuren :
– strekking van het linkerbeen (linkshandige speler : rechterbeen)
– strekking van de romp
– schouders worden omhoog gebracht
Dit alles zorgt voor een snelheidsvermeerdering van de opslagarm, waardoor er veel meer vaart in de bal komt.
De armzwaai moet in het sagitale vlak plaatsvinden. Voor een optimale versnelling van de bal moet de slagarm in de elleboog gestrekt blijven. Het spreekt vanzelf dat een hoge achterzwaai van grote invloed is op de snelheid van de bal, evenals de snelheid van de armzwaai en de doorzwaai van de arm.
Uitgaande van een goede opgooi van de bal, en een goede armzwaai, moet de bal voor de heup worden geraakt. De controle en het geven van de juiste richting aan de bal is dan het best gewaarborgd. Bij het geven van een hoge bal zal het raakpunt iets verder naar voren liggen en iets hoger. Bij het geven van een lage snelle bal zal het raakpunt iets lager en meer naar achteren liggen.
Tijdens het naar achteren zwaaien van de opslagarm “kantelt” de hand in het polsgewricht achterover in een ontspannen toestand. Bij het naar voren zwaaien (op het moment van “raken”) kantelt de hand in het polsgewricht voorover. Deze felle polsbeweging zorgt ervoor dat de bal een rollende beweging maakt in de hand. Ze zorgt er tevens voor dat de bal nog een extra versnelling krijgt.
Het is erg belangrijk dat de slag wordt afgemaakt. De slagarm moet na het raakpunt de bal zolang mogelijk begeleiden, om een optimale zuiverheid en snelheid te krijgen. Deze doorzwaai van de arm werkt bovendien preventief t.a.v. blessures. De opslagbeweging moet afgerond worden via buigen van elleboog, pols en vingers. We noemen deze doorzwaai de zogenaamde “follow through”.
Bij de opslag is een goede timing erg belangrijk. Bij een juiste timing zal de totale opslag ogen als een vloeiend geheel. Het rendement van de opslag (ver en zuiver) is dan maximaal. Belangrijke timingsmomenten zijn :
Achterzwaai slagarm :
Gedurende het uitvoeren van de eerste pas (links voor een rechtshandige kaatser) en het naar voren zwaaien van de rechtervoet voor de aansluitpas wordt de opslagarm gestrekt naar achteren gezwaaid, waarbij ook de hand met gestrekte vingers in het polsgewricht achterover gebogen wordt. Tegelijk met het naar voren brengen van de rechtervoet voor de aansluitpas buigt het lichaam in de heupen voorover. Dit geeft de naar achter zwaaiende opslagarm de bewegingsmogelijkheid om nog verder naar achter door te zwaaien.
Opgooi bal:
De opgooi van de bal vindt plaats vlak voor, op het moment van, en vlak na de aansluitpas. Wordt de bal te vroeg opgegooid dan moet de opslager door de knieen om de bal nog te kunnen slaan. Wordt de bal te laat opgegooid dan wordt de opslager gedwongen tot een opslag met gebogen arm.
Bal opgooien
De term “opgooien” doet niet helemaal recht aan datgene wat er eigenlijk gebeurt. Er is namelijk nauwelijks sprake van het daadwerkelijk opgooien van de bal. De bal ligt in de handpalm. De hand wordt gekanteld naar het lichaam toe en vervolgens weggetrokken. De bal “rolt of valt” min of meer uit de hand.
Veel voorkomende fouten tijdens opslag.
1 – Niet goed voor het perk staan.
2 – Geen rechte aanloop.
3 – Dribbel- of correctiepassen tijdens aanloop.
4 – Niet goed uitkomen in het opslagvak.
5 – Onrustig gedrag tijdens aanloop en 3-pas van arm en hand met bal.
6 – Ongecontroleerde opgooi (te hoog, te laag, niet in het voor- en achterwaartse vlak)
7 – Moment van opgooi niet juist.
8 – Hand in polsgewricht niet achterover gekantelt (zere hand).
9 – Opslagarm in het ellebooggewricht niet gestrekt.
10 – Geen rechte armzwaai (“maaibeweging”).
Bron : KNKB cursus kaatstrainer-A